Schilder

Fragmenten uit de autobiografie van Niels Hamel

Voor ons betekende de bevrijding vooral het opengaan van de grenzen. Papa en Mama waren altijd zwervers geweest. Hippies avant la lettre. “Weg uit dit met kranten dicht geplakte landje,” riep mijn vader altijd. Naarmate de oorlog langer tot het verleden behoorde en de grenzen open gingen, hoorden wij dit soort waarschuwingen steeds vaker uit de mond van hem. “Weg van hier zo gauw je benen je kunnen dragen! Over de grenzen tot waar er geen knotwilgen meer zijn.”

Hij scheen die bomen te haten. Waarschijnlijk omdat ze voor hem de duidelijkste metafoor waren voor de Hollandse manier van denken: de wilde wilg in zijn groei beknot. Lang voor de oorlog, het zal waarschijnlijk net na de Eerste Wereldoorlog zijn geweest, waren hij en zijn vriend, de schilder Wim Schuhmacher, eens in de trein naar het zuiden van Frankrijk gestapt. In de coupé wierp mijn vader zich languit op de bank, sloot zijn ogen en zei tegen Wim: “Wek me als je geen knotwilgen meer ziet.”

Papa droomde van de zon in het Zuiden en schilderde daar ook het liefst. Eigenlijk had hij naar Indonesië gewild en vooral naar het eiland Bali. Maar toen het hem ten slotte lukte, via een speciale beurs die de toenmalige koningin Wilhelmina aan sommige kunstenaars beschikbaar stelde om de kosten van de reis te betalen, bleek dat niet meer mogelijk. Vanwege de snel naderende Tweede Wereldoorlog was de zee zó met mijnen bezaaid, dat geen schip zich die kant nog op waagde. Met het geld van die beurs reisden hij en mama daarom maar voor lange perioden naar Zuid-Frankrijk, Italië en vooral naar Corsica.
 

---

Niet alleen doordat Vincent en ik langer betrokken waren geweest met het vrije kunstenaarsleven en het zwervende bestaan, kwam het dat onze interesse zich vooral richtte op het andere aspect van onze familietraditie, de beeldende kunst. Allebei hadden wij al vanaf heel jong te maken gehad met Papa’s werk als schilder. Urenlang moesten wij vaak doorbrengen in zijn atelier als hij ons wilde schilderen. Zijn atelier was altijd prachtig ingericht. Het was eigenlijk de mooiste kamer van het huis. Er stonden kamerschermen waarachter de modellen zich konden ontkleden en over die schermen hingen prachtige gewaden die hij op veilingen kocht en waarin hij hen soms liet poseren. Op de grond lagen Perzische tapijten en er stonden de mooiste meubelen van het huis. Het rook er altijd heerlijk naar terpentijn, was, en alle andere attributen die een kunstschilder toen gebruikte. Ik keek met ontzag naar zijn prachtige palet waar de klodders ultramarijn, cadmium rood en gebrande omber zo dik en glanzend op lagen dat zij onwillekeurig in mij een snaar beroerden. Een ontroering, te vergelijken met die welke broer Max wel eens beving als hij, in de gang bij de kleedkamers in de stadschouwburg, de geur van schmink opsnoof.
Natuurlijk waren Vincent en ik, doordat wij zo met onze neus erop gedrukt waren, dus sterk beïnvloed in onze keuze welke van de twee wegen die Papa ons bood, we zouden gaan bewandelen. Maar toch moet er in onze genen ook een oorspronkelijk vonkje hebben gesmeuld wat ons beiden zo sterk in de richting van de beeldende kunst dreef en met name de schilderkunst.

---

Papa is erin geslaagd een mooi atelier te huren op loopafstand van onze ligplaats. Het ligt aan het water schuin tegenover het Ministerie van O. K en W. Het is een mooi zolderatelier met een groot daklicht, een toilet en zelfs een klein zijkamertje, waar wij pubers al gauw gretig gebruik van zouden gaan maken. Vanaf die tijd moet Mama veel alleen op de boot geweest zijn in geen ander gezelschap dan die van mijn jongste broer Jules. Papa begon weer zijn favoriete onderwerp, naakten te schilderen. Maar zelfs hij kon zich niet onttrekken aan de veranderingen in het naoorlogse kunstleven.

Wel schudde de boot haast tot zinkens toe vanwege Papa’s woedende kritiek op het stelletje “nieuwlichters” dat hij in Amsterdam gezien had. Hij had een bezoek gebracht aan het Stedelijk Museum om het werk te bekijken van de “Experimentelen”. Het was de, nu nog, legendarische tentoonstelling die Sandberg organiseerde van het werk van de groep jonge kunstenaars die later onder de naam C.O.B.R.A. (Kopenhagen, Brussel, Amsterdam) internationale faam zouden verwerven.

Karel Appel, Corneille, Constant, Eugene Brands, Theo Wolvecamp en niet te vergeten de Keizer der Vijftigers, de dichter, maar ook briljant tekenaar en schilder Lucebert. Daarnaast had je nog De Deen Asger Yorn en talloze Nederlandse en buitenlandse dichters en schilders.

Wat jammer dat dat alles aan Papa voorbij ging. Iets, moet hij begrepen hebben van de noodzaak om na die wereldbrand nieuwe wegen in te slaan. Wegen, trouwens, die zijn illustere voorgangers de futuristen, de fauvisten en de surrealisten allang tevoren genomen hadden. Iets moet er toch zijn blijven hangen. Maar helaas, die nieuwe wind was niet meer in staat hem tot nieuwe ideeën te wekken. De schilderijen die hij nog maakte in die jaren maakten vooral een verwarde indruk. Alsof hij niet meer wist hoe het moest. Van sommige naakten schilderde hij het hoofd weg. Alsof hij zeggen wilde alleen het lijf doet ertoe? Of was het een ontkenning van zijn hele oeuvre? Alsof hij wilde zeggen: “Waarom heb ik eigenlijk zo mijn best gedaan om al de naakte vrouwen zo minutieus te schilderen?” Ik herinner me een naakt waarbij hij in plaats van het hoofd een bos bloemen schilderde. Niet alleen de jonge avant-garde interesseerde hem niet. Ook voor wat wij, zijn eigen zoons deden, die nota bene min of meer gedwongen waren in het voetspoor van hem te treden, kon hij nauwelijks enige interesse opbrengen.